Een aantal grafheuvels in Noord-Brabant krijgt een opknapbeurt, en de paalkransen worden vernieuwd. Dit zijn cirkels van houten palen die prehistorische mensen vaak om de heuvels plaatsten. Maar eerst bestuderen archeologen het bodemarchief, om die oeroude bodems tijdens de restauratie zoveel mogelijk te sparen.
Het zijn bijzondere dagen voor de archeologen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Projectleider Liesbeth Theunissen, die zelf ooit promoveerde op samenlevingen uit de midden-bronstijd, groef vorige maand met haar collega’s werkputten in drie van de negen 3500 jaar oude paalkransgrafheuvels ten westen van Eindhoven. Hierdoor kwam het maaiveld uit de midden-bronstijd onder de heuvels weer tevoorschijn.
Dit was de bodem die bewoners in de prehistorie met heideplaggen hadden bedekt om er hun overledenen te begraven en te eren. De archeologen vergeleken de huidige bodem met het werk van Willem Glasbergen, de eerste wetenschapper die een halve eeuw geleden de grafheuveltjes in deze regio grotendeels afgroef en de opbouw en de bodem eronder toen nauwkeurig in kaart bracht. Vijftien van de vierendertig grafheuvels zijn destijds na de opgravingen weer gerestaureerd; ze bestaan uit zand dat na het archeologische onderzoek is teruggeworpen. Van de overige negentien grafheuvels is niets meer overgebleven; het is al decennialang akkerland.
De archeologen vonden maar weinig verschillen tussen de oude tekeningen en de bodem zoals ze die nu aantroffen. “Glasbergen had destijds heel capabele landmeters in dienst”, aldus Theunissen. “Ook viel ons op dat de palen die sinds die tijd zijn geplaatst maar weinig schade aan de oude bodem hebben toegebracht.”
Nieuwe onderzoeksmethoden
Theunissen weet zeker dat de oudste paalgaten in geen duizenden jaren zijn aangeroerd omdat er aan de randen van de sporen bodemvorming heeft plaatsgevonden. Archeologen – zoals Glasbergen een halve eeuw geleden – kozen er soms voor de verstoring tot een minimum te beperken. Theunissen: “Opgraven brengt ook meteen een vernietiging met zich mee. Het bodemarchief kan maar één keer worden ‘gelezen’, daarna is het weg. Dat is de paradox van de archeoloog: een onderzoeker die met onderzoek zijn enige bron vernietigt.”
Ook de bronstijdsporen die de duizenden jaren oude palen hadden achtergelaten werden niet uitgegraven. Zo blijven ze, veilig in de bodem, beschikbaar voor volgende generaties wetenschappers. Want naarmate de tijd verstrijkt, borrelen steeds weer nieuwe onderzoeksvragen naar boven en komen nieuwe analysetechnieken beschikbaar waar ook archeologen hun voordeel mee doen.
“Zo weten we nu dat deze grafheuvels 450 jaar in gebruik zijn geweest,” legt Theunissen uit, “en niet 600 jaar, zoals vorige generaties archeologen nog dachten. Dat men dit nu zo zeker weet komt doordat de analyse van koolstofisotopen (C14-methode) sinds het begin van deze eeuw ook toepasbaar is op verbrand bot. Dat is nieuw. Op houtskool was dat al mogelijk sinds 1950. Dit maakt het mogelijk crematieresten nauwkeuriger te dateren.”
Dit artikel is eerder gepubliceerd op Nemokennislink op 13 mei 2016. Lees het volledige artikel op Nemokennislink hier of download de pdf.